Jongensprostitutie is een groter probleem dan we denken

De Eindhovense wethouder Renate Richters en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld pleitten in Nieuwsuur van zondagavond 4 februari 2018 voor meer onderzoek naar jongensprostitutie. Maar heeft dit wel zin? Al jarenlang horen we dat jongensprostitutie een groot probleem is, maar uit elk onderzoek komt ook naar voren dat er slecht grip op te krijgen is. Wat kan een nieuw onderzoek dan bijdragen?

In de uitzending van Nieuwsuur komt naar voren dat er in en rond Eindhoven zeker zeventig jongens tussen de 14 en 22 actief zijn in de prostitutie. Dat blijkt uit onderzoek van welzijnsorganisatie Lumens. In Zorg+Welzijn magazine van december 2017 vertelde Danielle van Went, één van de onderzoekers, over haar onderzoek: ‘De problematiek wordt in Nederland echt onderschat. Het lijkt soms wel of de samenleving er niet aan wil.’

Een oproep om meer onderzoek is goed, maar dan moet je ook weten hoe je dat onderzoek moet doen

Seks voor geld of goederen

En dat is misschien ook wel zo. Want ondanks dat wethouder Renate Richters in Nieuwsuur meldt geschokt te zijn over het aantal jongensprostituees dat in het onderzoek in haar gemeente naar boven komt, vertelt Nico van Oosten, senior adviseur huiselijk en seksueel geweld bij Movisie, in een reactie aan Zorg+Welzijn juist verbaasd te zijn over dit relatief lage aantal. ‘Europese onderzoeken tonen aan dat vier tot twaalf procent van de Europese jongens seks heeft in ruil voor geld of goederen. Dit is slechts een schatting, maar ik ga er dus vanuit dat het aantal jongens dat in Eindhoven op regelmatige of incidentele basis seks heeft voor een bepaalde vergoeding, hoger ligt dan die zeventig die nu in beeld zijn. Jongensprostitutie is een veel groter probleem dan we denken.’

Jongens worden te weinig als slachtoffer gezien

Maar wat moeten we hier dan aan doen? In Nieuwsuur stelde Danielle van de Went dat het van belang is dat het van belang is dat er bij bijvoorbeeld politie en sociaal werkers meer expertise komt over het onderwerp. ‘Ze moeten weten waar je jongensprostitutie kunt vinden, weten welke codes er gebruikt worden en waar ze moeten kijken. Pas dan zullen we de slachtoffers naar boven krijgen.’ In Zorg+Welzijn gaf ze in december al aan dat Nederlandse hulpverleners jongens nog te weinig als slachtoffer zien. ‘De signalen zijn er wel degelijk. Maar als een jongen ineens met dure spullen loopt, wordt toch eerder aan drugs gedacht. Het stereotype beeld in de samenleving is dat meisjes de slachtoffers zijn en jongens de dader.’ Nederland zou een voorbeeld moeten nemen aan België, vindt ze. ‘De hulpverleners gaan er gewoon ‘s nachts actief op uit.’

Straathoekwerk

En dat ’s nacht er actief op uitgaan, is een manier van werken die ook Nico van Oosten graag meer zou willen zien. Om het probleem beter in kaart te krijgen, is volgens hem meer onderzoek, maar ook meer actie nodig. ‘Er is al veel onderzoek gedaan naar jongensprostitutie, maar het blijft moeilijk om het probleem echt in beeld te krijgen. Ik ben niet tegen meer onderzoek, maar dan moet je wel weten hoe je dat moet doen. Er is volgens mij maar één manier van onderzoeken die effectief is: straathoekwerk. Leg op straat, of op het internet, want daar gebeurt het ook. En je doel moet dan in eerste instantie niet zijn om ze uit het circuit te halen, want daarvoor moeten patronen doorbroken worden die voor iedere jongen anders zijn, maar om contact met ze te leggen, hun veiligheid te vergroten en ze voorlichting te geven.’

Belangrijke rol voor sociaal werkers

WATCH Nederland, meldpunt en onderzoeksbureau inzake seksuele uitbuiting minderjarigen in Nederland, maakte begin januari ook al bekend meer aandacht te gaan besteden aan minderjarige jongens die slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting. Frank Noteboom liet eerder in een webartikel van Zorg+Welzijn weten dat er voor sociaal professionals ook een belangrijke taak is weggelegd in het tegengaan van seksuele uitbuiting van minderjarige jongens. ‘Sociaal professionals zijn de ogen en oren van de samenleving die juist bij deze onderbelichte en verborgen slachtoffers een belangrijke rol kunnen spelen en het verschil kunnen maken.’

Driedubbel taboe

Noteboom benadrukt dat signaleren extra van belang is omdat jongensslachtoffers nauwelijks of niet uit zichzelf met hun verhaal zullen komen. ‘Dat heeft te maken met het “driedubbele taboe” dat ervaren kan worden. Eén: twijfel over seksuele gerichtheid of de angst om met de omgeving te praten over homo- en biseksuele gevoelens. Twee: schaamte voor het hebben van seks tegen betaling en drie: de gendercodificatie dat jongens geen slachtoffer zijn, hetgeen jongens zelf ook gaan geloven of maakt dat ze bang zijn dat hun omgeving dat zo ziet. Deze drie redenen maken dat jongens nauwelijks naar voren komen. Als de mogelijkheid bestaat, zet deze jongens dan door naar gespecialiseerde instellingen en hulpverleners die hier kennis van hebben en ervaring en expertise hebben om in gesprek te gaan met deze jongens.’

Dit artikel verscheen eerder op Zorg+Welzijn op 5 februari 2018.